dinsdag 16 januari 2018
Georges Minne & Patershol
Toen aan het begin van de 19de eeuw er steeds meer industrialisatie kwam, werd het Patershol een buurt waar veel arbeiders gingen wonen. Veel van de grote gebouwen werden afgebroken of opgedeeld in kleinere arbeiderswoonsten, wat tot het ontstaan van beluiken leidde. Toen de industrie en z'n werknemers zich op het eind van de 19de eeuw naar de buitenwijken verplaatsten, werd het Patershol met z'n nauw stratenpatroon geleidelijk een achtergestelde buurt of getto.
Niettemin vond er vanaf het einde van de 19de eeuw een artistieke bohème inspiratie: Joseph Paelinck, Hyppolyte Le Roy, Julius De Praetere, Karel van de Woestijne, Valerius De Saedeleer, Georges Minne, Frits Van den Berghe (en andere leden van de latere zgn. Eerste en Tweede groep van Latem), en vooral Jules De Bruycker.
Tot in de jaren zeventig bleef die getto-toestand niettemin bestaan, waarna vanaf begin jaren 1980 de oude wijk dankzij zijn centrale ligging en historische waarde stadsbestuur en privé-investeerders aantrok die zorgden voor restauratie, renovatie en toeristische opwaardering. De bestrating met kasseien bleef grotendeels behouden. (Wikipedia)
Uit de biografie van Minne:
Het jaar 1886 betekent een totale ommekeer in het oeuvre van Minne. Hij verlaat de Academie en betrekt een atelier in het Patershol in het oude centrum van Gent.
"Hij studeerde aan de Gentse academie en had een atelier in het Minderbroedersklooster in het Patershol (Het Pand)."
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten